Caraco
Verondersteld wordt dat het jak een grote bijdrage heeft geleverd aan de populariteit van sits, exotisch gebloemd, gekleurd en geglansd katoen, in Nederland. Deze van oorsprong met de hand geschilderde, geglansde katoen kwam in de zeventiende eeuw vanuit India naar Europa. Later werd de stof ook bedrukt, om dessins te imiteren en zo aan de toenemende vraag te voldoen. Het jak, ook wel een casaque, kasakijntje of caraco genoemd, werd gedragen met een fichu, soms voorzien van zeer fijn borduurwerk en gecombineerd met een zijden, doorgestikte of anders versierde rok in een contrasterende kleur. Het is een van de weinige kledingstukken dat door vrouwen van elke stand in de Republiek werd gedragen. Terwijl dienstbodes, vissersvrouwen en rijkere boerinnen hun sitsen jak droegen als dag- en gelegenheidskleding, was het voor de echt welgestelden aanvankelijk luxe negligé- of huiskleding. Eind achttiende eeuw eindigde de sitsrage toen soepelere, lichte stoffen in de mode kwamen. Tegelijkertijd bleef men binnen de Friese en Zaanse streekdracht de sitsen jakken juist volop dragen en koesteren.