De kunst van het voorlopige
“From today, painting is dead.” verklaarde de Franse schilder Paul Delaroche rond 1840. Deze ferme uitspraak was een eerste reactie op de daguerrotypie, een voorloper van de fotografie.
“From today, painting is dead.” verklaarde de Franse schilder Paul Delaroche rond 1840. Deze ferme uitspraak was een eerste reactie op de daguerrotypie, een voorloper van de fotografie.
“From today, painting is dead.” verklaarde de Franse schilder Paul Delaroche rond 1840. Deze ferme uitspraak was een eerste reactie op de daguerrotypie, een voorloper van de fotografie.
Toch is de schilderkunst nog springlevend, zoals u kunt zien in de nieuwe tentoonstelling Voorlopig Voltooid van de drie Utrechtse schilders Joost de Jonge, Julius Stibbe en Anouk van Zwieten.
De mogelijkheid om de realiteit te vangen in een foto betekende volgens Delaroche dat de schilderkunst overbodig raakte en daarmee stierf. Het is een uitspraak die in de decennia daarna nog vaak weerklonk, hoewel steeds met verschillende motieven.
Na de fotografie volgden er vele andere bedreigingen voor de schilderkunst, zoals Marcel Duchamps fietswiel, de videokunst, of conceptuele performancekunst. Donald Judd, een Amerikaan bekend om zijn minimalistische kunst, zei het in de jaren zestig zo: “It seems painting is finished.”
Raoul de Keyser, tentoonstelling Paintings 1967-2012 bij Inverleith House, Edinburgh, 2015.
De keer op keer doodverklaarde schilderkunst werd in 2009 nieuw leven ingeblazen door kunstcriticus Raphael Rubinstein in zijn essay ‘Provisional Painting’, gepubliceerd in Art in America. Want ligt de kracht van de schilderkunst niet juist in de afweging dat het nooit af of compleet zal zijn? Schuilt er niet altijd nog een mogelijkheid, een potentie of een onderhandeling in een schilderwerk? Rubinstein noemt dit provisional painting en herkent deze houding in het werk van kunstenaars als Joan Miró, Raoul de Keyser en Albert Oehlen.
‘Provisional’ betekent volgens het Engelse woordenboek: ‘Arranged or existing for the present, possibly to be changed later’. Je zou het in het Nederlands kunnen vertalen met “voorlopig”.
Dit spanningsveld tussen ‘wat bestaat’ en ‘wat voor mogelijkheden nog schuilgaan in het bestaande’ dat Rubinstein signaleerde in de schilderkunst, is ook duidelijk te herkennen in het werk van drie Nederlandse schilders die hun werk nu exposeren in het Utrecht Lokaal, onder de noemer Voorlopig Voltooid .
Joost de Jonge, Anouk van Zwieten en Julius Stibbe refereren alle drie aan de schilderkunst uit de twintigste eeuw. Ze zijn schatplichtig aan hun voorgangers, maar combineren dit met een eigen, hedendaagse blik. Ze werken allen vanuit een bepaalde vluchtigheid en spontaniteit die tegelijkertijd bedachtzaam is en doordacht. Hoewel hun werkwijzen verschillen, lijken zowel De Jonge, Stibbe als Van Zwieten op zoek te gaan naar een balans tussen intuïtie en compositie. Rubinsteins provisional painting zie je terug in hun werkproces van het weloverwogen bijslijpen van dat wat door toeval is ontstaan.
Albert Oehlen, Untitled, 1989 privécollectie. Foto: Christie's.
Rubinstein ziet in de geschiedenis van het moderne schilderen een verhaal van continu onderhandelen en afwegen. Schilders van de afgelopen eeuw zouden moeite hebben met een medium dat zich zo lijkt bezig te houden met virtuositeit en onvergankelijkheid. Denk aan de Oude Meesters, waarbij elk detail van tevoren wordt geschetst, gepland en met precisie is uitgevoerd. De betekenis van die werken is duidelijk en zit ‘m in het ambacht, de schilderstijl en de artistieke autoriteit. Het zijn precies die kwaliteiten die samen het Engelse ‘fine’ in ‘Fine Arts’ betekenen, wat in het Nederlands minder duidelijk vertaald wordt in ‘beeldende kunst’.
Er zijn echter genoeg schilders die een ander pad bewandelen dan het perfecte, en die minder vrezen voor fouten of twijfels. Als voorbeelden noemt Rubinstein de Belg Raoul de Keyser en de Duitser Albert Oehlen. Zij maken ieder op hun eigen manier werk dat er casual uit ziet, voorlopig, onaf of zelfs gedeconstrueerd.
Zo werkt De Keyser op klein formaat, wat mogelijke heroïsche ambitie meteen doet verdwijnen. Het kleine formaat compenseert hij vervolgens niet met fijnzinnige details of complexe composities, maar met voorstellingen die er eerder moeiteloos en vluchtig uitzien.
Oehlen werkt wel op groot formaat, maar gaat gebrekkigheid of imperfectie zeker niet uit de weg. Met vaak maar een of twee kleuren maakt Oehlen composities met behulp van computersoftware. Veel van Oehlens werken zien eruit alsof iemand per ongeluk verf op een poster heeft gemorst en, in een poging om het op te ruimen, de zaken alleen maar erger heeft gemaakt.
Ook haalt Rubinstein de befaamde kunstenaar Joan Miró aan, die hij in eerste instantie beschrijft als ‘Boring Modern Master’. Een serie werken van Miró uit de periode 1927-1937 laten Rubinstein echter inzien dat Miró een schilder is die ‘oorlog voert met zijn medium’. De werken bevatten een haast agressief ruwe figuratie en zijn niet afgewerkt. Het is de afwijzing van het idee van een voltooid, duurzaam werk die Miró een plekje tot de provisionele kunstenaars verschaft, aldus Rubinstein.
Joan Miró, Peinture 1927. Foto: Christie's.
Want wanneer is een werk af? Een voor de hand liggend antwoord zou zijn: wanneer de kunstenaar van het werk dit besluit. Maar wat als er voor de kunstenaar geen einde is, maar alleen oneindige beginsels? Rubinstein haalt een anekdote aan over Miró, die wenste dat zijn werken na voltooiing zo snel mogelijk werden opgehaald uit zijn atelier. Hij kon het niet aanzien om zijn schilderijen in zijn zicht te houden, aangezien het afmaken van een werk voor hem alleen maar fungeerde als basis voor zijn volgende stap. Af is een kunstwerk nooit, het is hooguit een nieuw vertrekpunt. Zoals Paul Valéry over zijn gedichten schrijft: “a poem is never finished, only abandoned”.
Dit gevoel, deze houding, is bij alle drie de Nederlandse kunstenaars van de tentoonstelling Voorlopig Voltooid terug te zien. Ook zij zijn zich in hun proces bewust van mogelijke “onafheid” van hun kunst en tegelijkertijd van het gevaar een werk dood te schilderen. De schilders schuwen ook het falen niet: zo verknipt Anouk van Zwieten in haar ogen mislukte werken. Stukjes doek waar ze wel tevreden mee was, spant ze opnieuw op en geeft ze een nieuw leven als autonoom werk. Van Zwieten gaat hiermee actief op zoek naar onvolmaaktheden en verhulde kleinigheden in haar werk.
Anouk van Zwieten, Snel Weg, 2020.
Voor Julius Stibbe blijft de compositie tot het einde onbepaald: de verfsporen aan de randen van het canvas - veroorzaakt door verf aan zijn handen - zijn het bewijs van het letterlijk verdraaien van het canvas. Geen uitgewerkte schetsen als basis voor zijn werk: het is het alledaagse leven dat hem aanzet tot schilderen. Grote voorvallen zoals het overlijden van een dierbare of juist iets schijnbaar onbenulligs als een ochtendhumeur maken dat Stibbe het penseel oppakt. Vervolgens is geen duidelijk punt aan te wijzen voor de voltooiing van werk: zijn schilderijen groeien naar hem toe of juist van hem af terwijl ze in zijn atelier vertoeven.
Julius Stibbe, Zonder titel, 2018.
Joost de Jonge laat werken soms tientallen jaren in zijn atelier staan om de werken ‘lucht te geven’: al deze jaren gaat het proces door. Het bepalen van de ‘afheid’ van een werk lijkt haast boven de kunstenaar uit te stijgen. Een kunstwerk van De Jonge is geen vastomlijnd object, maar een constant gebeuren waarbij het werk continu in beweging blijft. Dit resulteert in kleurrijke, abstracte werken die niet onder een kunsthistorische term als expressionisme te vangen zijn. Gestileerde kleurvlakken wisselt hij af met weerbarstige penseelstreken; wie langer blijft kijken, ontwaart steeds weer andere elementen in zijn werk.
De overeenkomst tussen De Jonge, Van Zwieten en Stibbe is hun benadering van het schilderen. Zij maken, hoewel ieder op zijn eigen manier, schilderijen die het resultaat zijn van afweging, contemplatie en artistieke ingeving. Voor sommigen zal hun werk misschien onaf, twijfelachtig of incompleet overkomen, de werken zijn wel degelijk onderhevig geweest aan volledige overgave aan de schilderkunst. Zoals Rubinstein omschrijft: “provisional painting is major painting masquerading as minor painting”. Wie aandachtig kijkt, zal dit ook ontdekken in de provisionele werken van De Jonge, Stibbe en Van Zwieten in het Utrecht Lokaal.
Voorlopig Voltooid is tot en met 14 febrauri 2021 te zien in het Utrecht Lokaal (Expo 10).
Joost de Jonge, Icarus Wings, 2020.