Een samenwerking en een vruchtbare botsing
Kunst in de nissen door Ogenbliksem.
Kunst in de nissen door Ogenbliksem.
Alweer anderhalf jaar geleden benaderden kunstenaars Chantal Breukers en Jans Muskee, namens Ogenbliksem, het Centraal Museum. Zouden wij de laatste tentoonstelling van dit impulsieve samenwerkingsverband willen organiseren?
In deze blog vertelt Laurie Cluitmans, conservator hedendaagse kunst, wat dit samenwerkingsverband van kunstenaars inhoudt en waarom hun voorstel zo goed past op de uitgekozen plek - de muurnissen aan de buitenkant van het tentoonstellingsgebouw.
De (nog lege) muurnissen.
In 2014 ontstond er heel spontaan, op initiatief van Breukers en Muskee, een samenwerking tussen elf kunstenaars. In het atelier van Breukers in Utrecht, nodigden zij kunstenaars uit hun werk te tonen tijdens de Utrechtse Atelierroute. Het waren elf vrienden in de kunst die spontaan een groep vormden. Na die eerste editie viel één speler af en ontstond het idee om telkens een gastkunstenaar uit te nodigen.
De vaste kern van Ogenbliksem bestaat uit Dick van Berkum, Margo van Berkum, Chantal Breukers, Marit Dik, Rosa Everts, Harm Hajonides, Sabine Liedtke, Jans Muskee, Marisa Rappard en PJ Roggeband. De naam OGENBLIKSEM is bedacht door Roggeband uit zijn voorliefde voor het elfletterige woord. Zo ontstond ook het motto: Elf letters, elf kunstenaars, elf edities.
Voor elke editie bedachten Breukers en Muskee een bepaalde vorm: van elf kleine werken, tot elf grote muurvlakken, tot elf hokken, en nu elf (+een) nissen. Ze zochten telkens naar een passende locatie én een passende ELFDESPELER. Op 30 oktober 2022 opende de elfde en laatste editie in de tuin van het Centraal Museum. Deze editie is Kiana Girigorie de elfdespeler.
Het getal elf behoeft speciale aandacht. PJ Roggeband is gefascineerd door het getal elf en woorden van elf letters en richtte het Elfletterig Genootschap op. Over de elfletterige woorden zegt hij: ‘Ze wekken altijd de indruk een anagram te zijn. In feite staat er iets anders dan we lezen. We moeten het alleen in een andere volgorde zetten; we moeten er een beeld bij krijgen.’ De groep kunstenaars omarmde het ‘elfletterige’, als een jas, een context. Bij veel van de edities nam Roggeband als echte performer het woord. Die rol van deze woordkunstenaar in het geheel van Ogenbliksem is typisch voor de samenwerking en de manier van werken: elk van de elf kunstenaars werkt autonoom aan zijn eigen werk, maar kan op steun en voeding van de anderen rekenen. Ze tonen hun werk samen, maar spreken niet voor elkaar.
In de afgelopen periode werkten de kunstenaars aan een nieuw werk speciaal voor de muurnissen van het tentoonstellingsgebouw. Dit gebouw werd rond 1830 gebouwd als stallencomplex voor paarden, in de periode dat het huidige museumterrein dienst deed als cavaleriekazerne. Aan de vorm van de nissen is nog te zien dat er vroeger ramen zaten. Toen het gebouw al lang dienst deed als museum, ver in de twintigste eeuw, zijn de ramen vervangen door afgesloten nissen. Eigenlijk lijken die nissen zich al een hele tijd voor te doen als een leeg canvas. Ze vragen om een invulling! Dat maakte het voorstel van Ogenbliksem om kunst te maken speciaal voor deze nissen dan ook logisch en welkom. De kunst in de nissen is te zien vanuit de binnentuin van het museum.
De kunstenaars zijn elk op een eigen manier aan de slag gegaan, zonder thema of randvoorwaarden, behalve dan die van de afmetingen van de nis. Soms diende het museum en de museumcollectie als inspiratiebron, soms de actualiteit, en soms de absolute verbeelding.
De nis van Jans Muskee en De Koppelaarster.
Op het schilderij De Koppelaarster van Gerard van Honthorst, een topstuk van het museum, zien we drie figuren: een oude vrouw (de koppelaarster), op de rug gezien een man (de klant) en in het volle licht een meisje (de prostituee). Wat er zal gebeuren is niet moeilijk te raden. ‘Bordeeltjes’, erotische scènes verhuld als morele les, zijn een populair genre in de 17de eeuw. Juist dat stereotype beeld van de vrouw als kwaadaardige verleidster wordt in het werk van Jans Muskee doorbroken. Na al die eeuwen helpt de man het meisje het heft in eigen handen te nemen en te ontsnappen. Tussen de tralies door is zij naar beneden geklommen langs haar eigen verknoopte kleding, de wijde wereld in.
Met dank aan Fred Hekel (Van der Hoeven kliniek) en Helma Hille.
De nis van Sabine Liedtke.
Het oudste deel van de gebouwen van het Centraal Museum stamt uit de vroege 15de eeuw. In 1422 werd hier het Agnietenklooster gesticht. De Agnietenzusters leidden een besloten leven achter de kloostermuren en danken hun naam aan de martelares de Heilige Agnes, beschermheilige van onder meer verloofde paren, kuisheid, jonge vrouwen, maar ook slachtoffers van verkrachting. De Heilige Agnes, vaak verbeeld met een wit lam dat verwijst naar haar bloedoffer, vormt het uitgangspunt voor het werk van Sabine Liedtke.
De nis van Dick van Berkum.
In dit schilderij van Dick van Berkum doet een constructie van witte lijnen tegen een donkere achtergrond de associatie ontstaan met een nachtelijk vensterbeeld, hetgeen de kunstenaar deed denken aan de Sterrenwacht vlak achter het museum. Van Berkum zegt verder over dit werk: ‘De rode stip als een artefact zoals dat zich soms voordoet bij het fotograferen van een volle maan, het gele vlak een eerbetoon aan Gerrit Rietveld. Rood, geel en een blauw-grijs, het moest zo zijn.’
De nis van PJ Roggeband.
In het meest versteende deel van de stad, vertelt PJ Roggeband, is hij begonnen zijn eigen bos te bouwen. ‘Daar had ik blijkbaar afgelopen periode behoefte aan. In mijn werkvertrek ben ik driftig aan de slag gegaan. Ik heb boeken verslonden, citaten genoteerd en talloze schetsen gemaakt. Onder de titel BOOMSCHRIFT heb ik mijn eigen archief opgezet; een serieuze verzameling met speelse ondergroei.’ In BASTENKWAST vertaalt hij dat archief van papier naar de nis in de museumtuin.
De nis van Kiana Girigorie en het Utrechtse schip.
Kiana Girigorie liet zich inspireren door het Utrechtse schip en een Japanse legende over het ontstaan van de eerste tsunami in Japan. Een Yokai (geest) in de vorm van een gigantische walvis, genaamd Amemasu, blokkeerde de doorgang tussen een groot meer en de Stille Oceaan. Op een dag dronk een hert water bij het meer waarop Amemasu het hert aanviel en opat. Het hert huilde zuivere tranen die de maag van de walvis doorboorden en hem uiteindelijk doodden. De inwoners rondom dit meer aten de dode walvis op, waardoor de doorgang tussen de zee en het meer opende en er een enorme golf over de bewoners spoelde en iedereen verdronk. In haar schilderij brengt Girigorie het geraamte van het schip en het geraamte van de opgegeten walvis uit het verhaal samen.
De nis van Marisa Rappard.
In de werken van Marisa Rappard dwalen figuren vaak eenzaam door abstracte structuren en anonieme ruimtes. Ook voor haar werk in de nis creëerde ze zo’n abstracte ruimte, waarin twee figuren – of het idee van de afspiegeling van twee mensen – elkaar tegemoetkomen. Door het spel met materiaal, een schildering met daarin een reliëf van epoxy-klei, maar ook met diepte, open en geslotenheid, creëert ze een mysterieuze setting die onaards aandoet.
De nis van Marit Dik.
‘Bewegen’ is de titel van dit werk van Marit Dik. Het gaat hier niet om zomaar bewegen, maar omdat je moet. De beelden van vrouwen die alleen of samen met hun kinderen Oekraïne en Rusland ontvluchten waren aanleiding voor Dik om tot dit samengestelde beeld te komen van vrouwen van wie het leven plotsklaps op drift is geraakt. Ze vertelt daarover: ‘De heimwee en het achterom kijken, het verslag doen, het beschermen van de kinderen en anderen, het strijdbaar zijn, gered worden en de hoop op vrede’ spreken uit de houtsnede die de basis vormt voor dit werk.
De nis van Rosa Everts.
In het werk van Rosa Everts staat een vernuftig schaduwspel centraal. Als uitgangspunt nam ze een vrouw die uit een venster kijkt, een veelvoorkomend kunsthistorisch motief. Everts vertelt daarover: ‘De afgebeelde vrouwen kijken vaak mijmerend uit een raam, lezen soms een boek, alsof ze nooit iets anders doen - of mogen doen.’ Everts schilderde een beeldsequentie waarin deze vrouw zich afwendt van het raam en wegloopt. Haar mouwen opgestroopt heeft ze wel wat beters te doen dan alleen maar uit het raam staren.
De nis van Chantal Breukers.
Het werk van Chantal Breukers is een ode aan Truus Schröder. Zij was niet zomaar de bewoonster van het Rietveld Schröderhuis, maar als opdrachtgeefster inspireerde ze Gerrit Rietveld tot het ontwerp van het huis en juist door haar rigoureuze wensen is het het uitzonderlijke huis geworden dat het nu nog steeds is. Truus heeft er meer dan 60 jaar gewoond, tot haar dood in 1985. Toeval wilde dat het balkon van dit iconische huis in Utrecht net zo breed is als de nis van de stallen. In het werk van Breukers wordt het balkon een sokkel om Truus te eren.
Met dank aan Lucien den Arend, Thijme & Szafranska, Ferry Quik, Frits Diepgrond.
De nis van Margo van Berkum.
Uit de ogen in het schilderij van Margo van Berkum spreekt een duidelijke schrik. Het is als een klein stukje uitvergroot clair-obscur. Er is de associatie met de Medusa van Caravaggio én een knipoog naar de caravaggisten in het museum. Maar de bloederigheid, de woede en pijn van de Medusa ontbreken. Maar juist doordat we alleen de ogen zien, is het beeld van Margo van Berkum ook tijdloos.
De nis van Harm Hajonides.
Dit nieuwe werk van Harm Hajonides sluit naadloos aan op zijn praktijk waarbij hij tekst en beeld inzet met als doel sprakeloosheid te creëren. Om dat te kunnen bewerkstelligen combineert Hajonides uiteenlopende beelden en woorden, die aanzetten tot associeren en soms sprakeloos en zonder idee zijn. In dit werk wordt het uitgezaagde woord MAN op een houten constructie gekoppeld aan twee kleine rotan dienblaadjes. Iedere dag van de tentoonstelling wordt MAN door een man afgedekt met een vers geel A4tje.
Zelf schreef Ogenbliksem over over Ogenbliksem: Wat wijzelf halverwege de edities begrepen: De kunstenaars van Ogenbliksem erkennen volmondig dat er niets te weten valt; de wereld ontsnapt ons, we kunnen haar hooguit verbeelden. Er is niets wat ons hier-zijn logisch maakt, we zijn uitverkorenen in een onredelijk bestaan. Als in het verhaal van de dwaas die in een badkuip zit te vissen; iemand vraagt hem of ze bijten, en krijgt het boze antwoord: ‘nee, idioot, in een badkuip zeker!’ deze tien kunstenaars permitteren zich de luxe in een badkuip te vissen. De aandacht van Ogenbliksem concentreert zich dan ook niet zozeer op een zinvol geheel als wel op een vruchtbare botsing van de werken en hun onderlinge relatie.
Het museum omarmt die vruchtbare botsing. Het engagement van samenwerken binnen het collectief en tegelijkertijd vanuit de eigen positie vertrekken levert een ongebreidelde energie op. De tentoonstelling is tot en met 18 december 2022 te zien in de vrij toegankelijke Museumtuin.