Eigen haard is goud waard
Een blog over haardenfabriek Jaarsma om bij de kachel te lezen.
Een blog over haardenfabriek Jaarsma om bij de kachel te lezen.
De herfst heeft zich gemeld. De temperatuur buiten daalt en binnen stoken we het een behaaglijk graadje warmer. Dat is al zo sinds mensenheugenis, hoewel de manier waarop we onze huizen verwarmen in de loop der tijd nogal veranderd is. Van spetterende open haardvuren, via kachels op kolen, olie en gas, tot de centrale verwarming. Een bedrijf dat die ontwikkeling van begin tot eind heeft meegemaakt is de Koninklijke Haardenfabriek E.M. Jaarsma.
Haard Adriana, inv.nr. 16049-001.
Een Jaarsma-kolenhaard van het type ‘Adriana’ bevindt zich in de collectie van het Centraal Museum. De Adriana is een dofzwarte, gietijzeren haard van een gerond model met gegoten, gehamerde en messing versieringen. De voorkant heeft het voorkomen van een feniks of pauw met de kop en hals als handvat en de opengevouwen staart als gebolde vuurdeur. Op de achterplaat zijn twee kariatiden afgebeeld, elk gekroond met een vaas en daarboven een musicerende figuur en wat cherubijntjes. De rijkelijk versierde aslade wordt geflankeerd door twee messing dolfijnen. Een bewerkte voetplaat maakt het geheel compleet.
Met zijn eclectische mix van mythologische details sprak de Adriana vooral die afnemers aan die hun klassiekers kenden. Het was een chique haard voor even chique interieurs. Liefhebbers konden hun kapitale haard nog verder aankleden met eveneens rijk geornamenteerde accessoires zoals een haardstel, een waterketel of een vulemmer. Een eigen haard was zo soms letterlijk goud waard.
Advertentie uit de Leeuwarder Courant, 23-10-1899.
E.M. Jaarsma adverteerde met de Adriana in de jaren 1898 en 1899. De fabriek zat toen nog in Sneek, maar de klandizie strekte zich al uit tot ver daarbuiten. Daarvan getuigt ook de Adriana in de museumcollectie, die afkomstig is uit een Utrechtse woning.
De Adriana was ontworpen om in een bestaande schouw te passen en zo het open haardvuur als warmtebron te vervangen. Een dergelijke decoratieve haard was een kostbare aanschaf, maar wel eentje die door zijn degelijke kwaliteit en luxueuze uiterlijk decennia mee ging; aanvankelijk als warmtevoorziening, maar later ook gewoon nog als decoratief pronkstuk.
Hoe lang de haard van het Centraal Museum in gebruik is geweest is niet bekend. Opvallend is wel dat deze pas in 1968, zo’n 70 jaar na vervaardiging, aan het museum werd geschonken. Het museum accepteerde de schenking, wat betekent dat de oude haard als een dusdanig kunstzinnig gebruiksvoorwerp werd gezien dat deze voor het nageslacht bewaard moest blijven. De schenker was een Utrechtse jonkheer, die ook enkele andere objecten aan het museum naliet. De adellijke herkomst bevestigt nog eens het exclusieve karakter van de haard.
Een Adriana in gebruik in de 21e eeuw; ook in een modern huis nog altijd een bijzonder pronkstuk. Bron: Tim Krooneman.
De Adriana is waarschijnlijk genoemd naar Adriana Johanna Blijenberg die in 1895 trouwde met E.M. Jaarsma’s oudste zoon. Net zoals het model ‘Nelly’ waarschijnlijk haar naamgeefster vindt in schoondochter Petronella (Nelly) Ouwenbroek.
De Adriana is van het type vulhaard, dat aan het eind van de 19e eeuw zijn opmars maakte vanuit Amerika. De vulhaard was destijds een klein technisch wonder, dat het wooncomfort enorm verbeterde. Eenvoudige kachels moesten geregeld worden bijgevuld en doofden daarom ’s nachts vaak uit. Een vulhaard kon een grote voorraad brandstof bevatten, waarvan steeds slechts een klein deel in de vuurhaard terecht kwam. Daardoor was niet alleen het bedieningsgemak veel groter, maar - veel belangrijker – was er nu continue warmte. Met een vulhaard had men nooit een koud huis!
Advertentie voor E.M. Jaarsma vulkachels op 21-11-1896 in de ‘Kleine Courant, Het nieuws van den dag’.
De fabriek E.M. Jaarsma zag in 1868 het levenslicht toen de 23-jarige Everhardus Mennes Jaarsma in Sneek een stoomfabriek in ijzerwaren oprichtte; ‘De Nijverheid’. Als logo koos hij voor een bijenkorf met daarop de letters EMJ, wat een productief bedrijf moest symboliseren. Aanvankelijk maakte hij allerlei “stoom-en andere werktuigen” waaronder “brandwaarborgkasten, haarden, fournuizen, ledikanten en hekwerken” voor huizen, bruggen, sluizen en schepen. Vanaf 1880 legde het bedrijf zich steeds meer toe op de fabricage van kachels en brandkasten.
Jaarsma was niet alleen een slimme zakenman en vernuftig technisch uitvinder, ook de reclamekant van het bedrijf was bij hem in goede handen. Zo organiseerde hij bijvoorbeeld brandkastverbrandingen in het bijzijn van journalisten en vooraanstaande burgers, zodat die uit eigen ervaring konden getuigen van de bijzondere kwaliteit van Jaarsma’s producten. Dit soort reclamestunts leverde het bedrijf zoveel bekendheid en klandizie op dat het naast maatwerk steeds meer gestandaardiseerde producten ging maken en daarvoor exclusieve agentschappen aanging met winkeliers.
Haarden-, kachel- en rijwielmagazijn Ulbe Faber in Sneek; één van agenten van Jaarsma. Rechts staan kachels klaar om naar de klanten gebracht te worden. Circa 1950. Bron: DeTiid.nl / Obbema.
Toen een steeds groter deel van de clientèle uit het midden en westen van het land kwam, verhuisde Jaarsma zelf in 1890 naar Amsterdam. Daar zat hij met een woning en toonkamer op de Keizersgracht dichter bij zijn klanten. Ook internationaal gezien, want Jaarsma leverde inmiddels haarden aan Engeland, België, Frankrijk en de toenmalige koloniën. In Parijs verhandelde hij onder meer via het gerenommeerde warenhuis Les Printemps. De internationale afzet had hij te danken aan de vele prijzen en medailles die hij won met zijn innovatieve ontwerpen op bijvoorbeeld de Wereldtentoonstelling van 1873 in Wenen en de Tentoonstelling van Nijverheid van 1877 in Amsterdam.
Jaarsma was zo’n succesvolle en geziene industrieel, dat hij werd gevraagd als commissielid voor de organisatie van de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling in Amsterdam in 1883. Hij exposeerde daar zelf ook en mocht belangrijke bezoekers toespreken. Door zijn persoonlijke inzet en betrokkenheid veranderde de naam van het bedrijf al vroeg van ‘De Nijverheid’ in ‘E.M. Jaarsma’.
De toonkamer in Amsterdam. Uit de catalogus van E.M. Jaarsma van 1916-1917. Bron: Tim Krooneman.
Na zijn verhuizing naar Amsterdam, betrok Jaarsma zijn zonen Heye en Samuel bij het bedrijf. Het ging ze zo voor de wind dat uitbreiding noodzakelijk was. Omdat de infrastructuur in het dan nog bijzonder provinciale Friesland ontoereikend was voor onder meer de jaarlijkse bezoeken aan de belangrijke afnemers, kozen ze ervoor om de fabriek in Sneek te sluiten en een nieuwe te bouwen in het midden van het land.
Zo verhuisden de Jaarsma’s in 1904 met het voltallige personeel naar een terrein langs het spoor aan de rand van Hilversum. Daar werd een grote fabriek gebouwd die voorbereid was op groei in de komende decennia. Naast het fabriekscomplex verrees een woonwijk voor de Friese medewerkers; kleine huizen voor de arbeiders en wat grotere voor de afdelingshoofden. Toen in 1906 ook de derde zoon, Everhardus Mennes (Menno), zich bij de directie aansloot, liet Jaarsma senior het runnen van het bedrijf aan zijn zoons over. Zelf vertrok hij naar Den Haag, waar zijn broer Jan Jaarsma al sinds 1895 een eigen haardenfabriek runde.
Affiche voor gashaarden uit 1964. Bron: van Sabben Poster Auctions.
De haardenfabriek was van groot belang voor de werkgelegenheid in het dorp dat in die tijd steeds meer industrie aantrok. In advertenties in lokale kranten werd regelmatig allerhande personeel gevraagd.
Het bedrijf bleef groeien. Met uitbreidingen op het terrein zelf, en ook door de overname van concurrenten zoals Tromp Haardenfabriek die verderop in dezelfde straat zat, en de Interno haardenfabriek in Vleuten.
Ook wist het bedrijf goed mee te bewegen met de veranderingen in de tijd. Ze ontwikkelden ventilerende haarden die het schadelijke ‘kooloxide’ wisten te filteren en voor schone lucht in de kamers zorgden. Voor hun kolenkachels ‘die altijd branden’ brachten ze in de jaren ’30 een elektrische voorzetdeur uit, speciaal voor het opwarmen van frisse nazomeravonden. Met de opkomst van het aardgas gingen ze gashaarden produceren en wisten zich daarmee tot een van de vier grootste gashaardenfabrikanten van Nederland te ontwikkelen. En toen de centrale verwarming zijn intrede deed, richtten ze ook daar een afdeling voor op.
Een advertentie voor Jaarsma’s centrale verwarmingssysteem in Het Parool, 31-12-1966.
Met de groei van het bedrijf, groeide ook de status en maatschappelijke rol van de directeuren. Zij zetten zich in voor het sociale en openbare leven van hun medewerkers en van Hilversum. De fabriek had onder meer een mannenkoor, een ‘amusementsorkest’ en een mandolineverenging waarmee ook in het openbaar opgetreden werd.
De directeuren hadden zitting in diverse commissies, besturen en belangenverenigingen. Samuel Jaarsma, de directeur personeelszaken, was in 1907 een van de stichters van een ambachtsschool waar de plaatselijke jeugd werd opgeleid voor werk in de verschillende Hilversumse industrieën. Artistiek directeur Menno Jaarsma, die als kunstenaar geschoold was, had grote interesse in lokale geschiedenis en archeologie. Hij kocht de archeologische vondsten op die op een naburig bedrijfsterrein werden gedaan en zorgde ervoor dat iedereen die kon bewonderen in de Hilversumse ‘1e Openbare Leeszaal’. Later bracht hij ze onder in het Goois Museum (nu Museum Hilversum), waarvan hij en zijn vrouw mede-oprichters waren.
Het succes en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijf Jaarsma bleven niet ongezien, want in 1913 ontving de fabriek het predicaat ‘Koninklijk’.
De archeologische collectie van Menno Jaarsma, afkomstig uit een vroeg-middeleeuws grafveld. Bron: Gedenkboek Hilversum 1424-1924 pag. 8b, collectie Gemeente Hilversum.
Het personeel voor het gebouw van E.M. Jaarsma in 1958. Bron: Gooienvechthistorisch.nl.
De Koninklijke Haardenfabriek E.M. Jaarsma vierde in 1968 trots en uitbundig het 100 jarig bestaan. Er was een receptie voor relaties en genodigden, het personeel ontving een bonus en er ging een optocht met spandoek door de straten. Het AD maakte er melding van met de passende kop: “Jaarsma begint vurig aan een tweede eeuw”.
Maar lang mocht die eeuw niet duren. Slechts een jaar later bleek de gashaardenindustrie al teveel ingehaald door die van de centrale verwarming, een markt waarin Jaarsma onvoldoende was ingestapt. Ook de overname van concurrent Interno bleek achteraf een kapitale fout, vanwege hun grote voorraad gashaarden die door de krimpende markt onverkocht bleef. Daarnaast was de concurrentie flink toegenomen en was ten slotte ook het fenomeen ‘mode’ in de haardenwereld doorgedrongen. De continue ontwikkeling en productie van nieuwe modellen in vele kleuren werd een (te) kostbare aangelegenheid. Ook andere gashaardenproducenten kwamen hierdoor in de problemen.
Ondanks de goede naam, een eeuw ervaring en diverse overnamegesprekken, moest de Koninklijke Haardenfabriek E.M. Jaarsma in 1970 definitief de deuren sluiten.
De toonkamer van de fabriek in Hilversum in 1960. Bron: Gooienvechthistorisch.nl.
Jaarsma senior en zijn drie zoons maakten dat niet meer mee. Het bedrijf was op dat moment al in handen van de achterkleinzoons Eddy en Rienk Jaarsma. Zij bouwden het bedrijf af en wisten voor een groot deel van het personeel ander emplooi te vinden. Als producent van haarden en kachels raakte het ooit zo fameuze merk E.M. Jaarsma langzaam in de vergetelheid. Maar, in museumcollecties leeft de naam voort. Niet alleen in relatie tot haarden en kachels, overigens. Zo is E.M. (Menno) Jaarsma met verzameld werk in de collectie van het Rijksmuseum vertegenwoordigd, want naast zijn artistiek directeurschap was hij ook als kunstenaar en verzamelaar actief. Zijn eerder genoemde archeologische vondsten hebben tegenwoordig een plek in Het Huis van Hilde in Castricum. En een deel van zijn verzameling oude- en religieuze kunst is na zijn overlijden in Museum Catharijneconvent terecht gekomen. In 1931 leende Jaarsma een deel van deze collectie al uit aan het Aartsbisschoppelijk Museum voor een periode van drie maanden. Dat museum was gehuisvest in de kloostervleugel van het tien jaar eerder opgerichte Centraal Museum.
Via de collectie en het tentoonstellingsarchief zal de naam E.M. Jaarsma altijd aan het Centraal Museum verbonden blijven.
Middeleeuwse houtsculpturen uit de collectie van Menno Jaarsma in het Aartsbisschoppelijk Museum in 1931. Bron: Museum Catharijneconvent.