Gluren bij de buren
Kijk binnen bij museumhuizen in Utrecht. Lockdownproof!
Kijk binnen bij museumhuizen in Utrecht. Lockdownproof!
Naast een prachtige kunstcollectie heeft het Centraal Museum een aantal bijzondere panden in beheer. Deze blog geeft een kijkje in enkele Utrechtse museumhuizen die zijn ingericht met meubelen uit de collectie van het museum. Wandel in coronatijd eens langs Agnietenstraat 5, Erasmuslaan 9, Robijnhof 13, Prins Hendriklaan 50 of Prins Hendriklaan 112 om de architectuur te bekijken. Bij de meeste huizen kunt u naar binnen gluren en een glimp opvangen van de interieurs.
Dit is de eerste blog in een serie van vijf die geschreven is door masterstudenten Kunstgeschiedenis van de Universiteit Utrecht. Sinds 2020 werkt het museum nauw samen met deze vakgroep. Doel van deze samenwerking is de meerstemmigheid te vergroten en de band met de universiteit te verstevigen.
Voorgevel van de Fundatie vanuit de Lange Nieuwstraat
Direct naast het Centraal Museum staat de Fundatie van Renswoude, een gebouw uit 1762 dat gebouwd is als kostschool voor weesjongens. De fundatie is vernoemd naar de Vrijvrouwe van Renswoude, die in 1754 kinderloos overleed en haar kapitaal naliet aan verschillende weeshuizen. In meerdere steden in de Randstad zijn fundaties van Renswoude te vinden. Die in Utrecht is ontworpen door steenhouwer Joan Verkerk. Bij een eerste aanblik valt vooral het verschil tussen de zijvleugels en het middendeel op. Het gebouw is opgetrokken in een mengeling van stijlen. Vooral het classicisme, ook bekend als Lodewijk XIV-stijl, en de rococo, ook bekend als Lodewijk XV-stijl, zijn herkenbaar. De combinatie van stijlen is zowel in de zijvleugels als in het middendeel zichtbaar.
Het classicisme uit zich in de geblokte pilasters die aan de uiteinden van de gemetselde gedeelten te zien zijn. En ook aan de pilasters met plantenbekroningen (Korintische orde) die het middendeel flankeren, aan de spiegelbogen boven de dakkapellen, en aan de algehele symmetrische opzet van het gebouw.
De rococostijl wordt gekenmerkt door asymmetrische schelpmotieven, zogeheten rocailles. Deze ziet u in het midden van de middelste gevel, rondom de tekst op de begane grond, rondom het raam op de eerste verdieping, in de geveltop en in de zijvleugels in de traphekken en in de versieringen tussen de ramen van de bel-etage en die van het souterrain.
Behalve door de eenheid in stijlkenmerken is de eenheid van de drie bouwdelen ook zichtbaar door het ontbreken van een voordeur in het middelste gedeelte. De voordeuren in het linker en rechter gedeelte zijn ook de ontsluiting van het middelste bouwdeel. Ook zijn de vormen van de ramen in het middendeel gelijk aan die in de bouwdelen aan weerszijden.
Hal met rococo trap. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Twee bijzondere ruimtes van het interieur kunnen vanaf de straat begluurd worden. Door het raam rechts van de linker voordeur is de hal met rococotrap zichtbaar. Wanneer u enkele tientallen meters de Lange Nieuwstraat in loopt, bij voorkeur bij avondlicht, kunt u een glimp van de Regentenkamer opvangen.
De Regentenkamer is een van de best bewaarde rococo-interieurs van Nederland. Overal zijn de kenmerkende rocailles terug te vinden. In het plafondstuk is een trompe-l’oeuil met een dik jongensfiguurtje te zien, een zogeheten putto. Dit stuk is in de 18e eeuw geschilderd door een leerling van de Fundatie. Vier wandschilderijen die de vier jaargetijden verbeelden zijn ook door deze leerling geschilderd.Op het schoorsteenstuk zien we een afbeelding van de Vrijvrouwe van Renswoude, de naamgever van instelling en gebouw.
Interieur Regentenkamer. Foto: Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
De fundatie van Renswoude staat niet alleen direct naast het museum; de geschiedenis van de gebouwen is nauw met elkaar verbonden. Het Agnietenkooster, waar het museum nu in gevestigd is, was ooit een weeshuis. De regenten die dit weeshuis bestuurden waren dezelfde regenten als die van de Fundatie van Renswoude. Wat leuk is om te zien, is hoe de voorgevel van de fundatie van Renswoude om de apsis van de kapel van het voormalig Agnietenklooster is gebouwd, om zo toch een zo groot mogelijke symmetrische gevel te realiseren.
Het Rietveld Schröderhuis
Op de Prins Hendriklaan is het een drukte van belang. Zelfs tijdens de lockdown fietsen er dagelijks duizenden mensen langs, op weg naar de Uithof of juist de andere kant uit, richting de stad. Honderd jaar geleden hield de stad op deze plek op en lag er achter dit stuk stad eindeloos weiland, dat enkel door de Kromme Rijn onderbroken werd. Tegenwoordig razen er bijna evenveel fietsers onder het viaduct door als auto’s over de Waterlinieweg daarboven. Aan het eind van de Prins Hendriklaan, een verdieping lager en een meter verder van de straat dan de rest van de huizen, staat het beroemdste kunstwerk van Utrecht: het Rietveld Schröderhuis.
Het gebouw draagt deze dubbele naam niet zonder reden. Het gebouw wordt altijd gezien als een hoogtepunt uit het werk van Gerrit Rietveld en als embleem voor de modernistische kunstenaarsbeweging De Stijl. Toch moet niet vergeten worden dat het nooit tot stand was gekomen zonder Truus Schröder-Schräder, die niet alleen opdrachtgever was, maar ook actief deelnam aan het artistieke proces dat voorafging aan de bouw en inrichting. Truus Schröder was zelf namelijk binnenhuisarchitect en hield zich actief bezig met de nieuwe ontwikkelingen in de kunst uit die tijd.
De toekomst van Rietveld lag al vroeg vast: als zoon van een meubelmaker werkte hij al op zijn elfde in het atelier van zijn vader. In 1917, toen hij 29 was, opende Rietveld zijn eigen bedrijf aan de Adriaen van Ostadelaan, waar hij experimenteerde met strakke lijnen en onversierde vormen – geheel in strijd met de knusse, versierde stijl die toen zo geliefd was. Zo ontwierp hij bij wijze van experiment de bekende Rietveldstoel, die de essentie van zitten combineerde met machinaal gezaagd hout. Het modernistische genie werd opgepikt door de mensen van De Stijl en in 1919 verschenen twee publicaties in het gelijknamige tijdschrift over deze stoel.
Truus Schröder had in deze man haar zielsverwant gevonden. Ze was getrouwd met een advocaat, had drie kinderen en leefde in een huis naar de gewoonte van die tijd: tapijten op de vloer, stillevens aan de wand en warm gestoffeerde en versierde meubels. Maar ze had ambitie en liet in 1921 een kamer van haar huis aan de Biltstraat verbouwen door Rietveld. Het stijlverschil was groot:
Woonkamer in de Biltstraat.
De door Rietveld verbouwde kamer op de Biltstraat
Toen haar man in 1923 overleed, gaf ze Rietveld de opdracht voor een huis in moderne stijl aan het eind van de Prins Hendriklaan. De twee vonden elkaar leuk en zouden hun leven lang in elkaars nabijheid verkeren. Zij was weliswaar weduwe, maar hij was getrouwd en bleef dat. Na de dood van zijn vrouw in 1957 zou Rietveld de laatste zeven jaar van zijn leven bij Truus Schröder wonen.
Het modernisme in de kunst is al meer dan honderd jaar oud en niet meer weg te denken uit de leefomgeving. Toch valt het Rietveld-Schröderhuis op, met zijn hangende betonnen vlakken, zijn stalen balken aan de buitenkant en de zwart-witte afwerking met details in de primaire kleuren rood, blauw en geel. Het ontwerp stond in het teken van nieuwe principes en idealen in de architectuur, waarmee de avant-gardekunstenaars na de Eerste Wereldoorlog een nieuwe toekomst wilden creëren. Het oude, traditionele had afgedaan. Er was een nieuwe vormentaal nodig om de kunstzin in uit te drukken. Voor het begrip van de architectuur is het handig om een paar van deze principes te kennen.
In de eerste plaats was het doel om uitdrukking te geven aan de moderne vooruitgang door het gebruik van nieuwe bouwmaterialen. Gewapend beton en roestvrij staal moesten niet ondergeschikt zijn aan oude bouwvormen, maar juist zichtbaar zijn. Nieuwe technische uitvindingen moesten gevierd worden, niet verdoezeld.
In de oude bouwkunst wilde men altijd een esthetische vorm geven aan iets functioneels. Het doel van de modernisten was om juist de functionaliteit voor zich te laten spreken. Een muur moest niets anders dan een muur zijn en een raam niets anders dan een raam. Ieder voorwerp zou zo zijn schoonheid halen uit zijn eigen functionele essentie.
Het principe van de klassieke voorgevel werd afgeschaft. Het uiterlijk van het gebouw moest niet langer bepaald worden door een ingangspartij en vensters die in verband staan met de achterliggende kamerindeling. Bij van het Rietveld-Schröderhuis is er zelfs geen sprake meer van oriëntatie naar de straatkant. Het gebouw is een vrije vorm in de ruimte.
De essentie van een gebouw is niets anders dan een afgesloten massa. Gezien de voorgaande bepalingen is die massa zelf niet alleen het enige doel maar ook het enige beeldende middel. Door in elkaar overlopende bouwvolumes kon een esthetisch effect bereikt worden, zonder afbreuk te doen aan het ‘waarheidsgehalte’ van de pure vorm.
De nieuwe architectuur zou ook een nieuw verband tussen opdrachtgever en uitvoerder scheppen – geheel volgens de principes van het nieuwe socialisme uit die tijd. Geprefabriceerde onderdelen waren een manier om de bouwarbeider te ontlasten. Het zwaarste deel van het werk zou nu door machines gedaan worden, zodat de werknemers meer rust en vrijheid konden hebben.
Voorgevel van het bouwblok Erasmuslaan 5 t/m 11
Op nog geen honderd meter afstand van het Rietveld Schroderhuis bevindt zich een bijzonder bouwblok met vier herenhuizen. Rietveld ontwierp deze woningen in 1930, zeven jaar na het Rietveld Schröderhuis. In die periode had hij zijn atelier in het Rietveld Schröderhuis. De plannen voor het nieuwe bouwblok maakte hij daar, met vrij uitzicht op de bouwlocatie. Tegenwoordig is er niets meer over van de situatie waarin de gebouwen slechts door een plantsoen gescheiden waren; de verhoogde Nieuwe Waterlinieweg werd ertussen aangelegd en belemmert het uitzicht.
Op het eerste gezicht lijkt het bouwblok op de Erasmuslaan niet heel bijzonder. Toch neemt het ontwerp een belangrijke plaats in binnen het oeuvre van Rietveld. Zijn zoektocht naar het primaire en elementaire van de architectuur sloot hij af in de woning voor Truus Schröder. Daarna ging hij op zoek naar manieren waarop licht en lucht op grote schaal in de woningbouw konden worden toegepast. De oplossing hiervoor vond hij door het standaardiseren en toepassen van fabrieksmatig tot stand gekomen bouwelementen. Ook al was Nederland hier in die tijd niet in geïnteresseerd, toch kon Rietveld zijn ideeën in de praktijk brengen om ze al doende te toetsen op praktische haalbaarheid. Het bouwblok Erasmuslaan 5-11 was het eerste project dat werd gerealiseerd.
Dat dit ontwerp vooruitstrevend was, kon niet ontkend worden. Met de brede strookvensters, de stalen kozijnen, de witgepleisterde muren en de platte daken werd het woningblok in 1931 meteen uitgeroepen tot hét voorbeeld van het Nieuwe Bouwen in Nederland. Omdat het blok bedoeld was ter bevordering van het ‘nieuwe wonen’ werd nummer 9 ingericht als modelwoning.
Wie voor het bouwblok staat, ziet dat de vier huizen niet identiek zijn: de hoekwoningen hebben hun ingang in de zijgevel. Dat heeft gevolgen voor het interieur. Nummer 7 is gelijk aan nummer 9. Naast de entree ligt een hellingbaan naar de rijwielberging. Op de begane grond is achter de voorgevel een hoek van 6x3 meter ingericht als hal, trappenhuis, toilet en de kleine keuken. Deze keuken, met kenmerkend terrazzo aanrechtblad, is goed te zien door het raam rechts naast de voordeur (zie rode pijl). Als je goed naar binnen kijkt zie je misschien zelfs wat slimmigheden die Rietveld verwerkt had zoals een boodschappenraampje voor bezorgingen, een vuilnisluikje naar buiten en een dienluik naar de woonkamer.
Plattegrond van de begane grond
De rest van de begane grond is ingericht als een grote leefruimte. Door de ramen rechts naast de keuken is hier een kijkje in te nemen (zie blauwe pijl). De kamer is middels vouwwanden op te delen in verschillende functies zoals een zit-, eet- en werkhoek.
Het interieur van de modelwoning bij oplevering
De eerste verdieping heeft een badkamer boven de keuken en verder drie slaapkamers. Op de tweede verdieping zijn nog drie slaapkamers gesitueerd met hiertussen een douche. Aan de voorzijde is het ruimte balkon te zien wat bij de oplevering een vrij uitzicht had over het plantsoen en op het Rietveld Schröderhuis. Omdat het blok bedoeld was ter promotie van het ‘nieuwe wonen’ werd nummer 9 direct na de oplevering in 1930 ingericht als modelwoning. Tegenwoordig wordt deze bestemming door het Centraal Museum in ere gehouden.
De werkhoek binnen de woon-, eet- en werkkamer. Foto: Vereniging Hendrick de Keyser.
Slechts 250 meter ten westen van het Rietveld Schröderhuis staat de woning die architect Sybold van Ravesteyn (1889 - 1983) voor zichzelf ontwierp. Dit is het enige museumhuis in dit blog dat niet (deels) is ingericht door of met objecten uit de collectie van het Centraal Museum.
Hoewel Ravesteyn tijdens de bouw al 43 was, stond hij pas aan het begin van zijn indrukwekkende carrière. De als civiel ingenieur opgeleide Ravesteyn trad in 1912 als constructeur in dienst van de spoorwegen. Aangemoedigd door zijn vrouw Dora verdiepte hij zich tegelijkertijd in de toegepaste kunsten. Door zijn lidmaatschap van de Utrechtse Kunstkring kwam hij in contact met vooruitstrevende kunstenaars zoals Gerrit Rietveld. In dezelfde periode begon hij met het ontwerpen van kubusachtig meubilair, geheel volgens ideeën van De Stijl.
Ravesteyn werkte aan verschillende opdrachten en had daar groot succes mee. In 1921 kreeg hij toestemming van zijn baas om voor de Spoorwegen ontwerpwerk te gaan doen. Hij ontplooide zich zodoende tussen 1925 en 1935 als inventief ontwerper en tekende in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid stations, seinhuizen, reservoirgebouwen en andere bouwwerken voor het spoor. In de periode waarin hij zijn eerste opdrachten voor de Spoorwegen uitvoerde, zette hij ook een particuliere architectenpraktijk aan huis op.
Dankzij zijn reizen door Europa verlangde hij naar meer ornamentiek, grandeur en monumentaliteit. Zo kreeg zijn architectuur geleidelijk aan steeds meer gebogen lijnen en vlakken, ornamenten en vloeiend in elkaar overlopende ruimtes. Deze architectuur vervolmaakte hij door er weelderig gekrulde meubelstukken in te plaatsen, die hij zelf ontwierp.
Dit woonhuis lag tijdens de bouw aan de toenmalige rand van de stad, met uitzicht op het polderlandschap. Ravesteyn kocht het driehoekige perceel van 196 vierkante meter in 1932 voor 4.600 gulden. Aan de noordzijde werd het perceel begrensd door ‘militair water’. Daarom mocht hier niet gebouwd worden, maar waren vaste ramen wel toegestaan. De woning heeft dan ook zijn opvallende vleugelvorm te danken aan de ongebruikelijke vorm van het perceel.
Vanuit het ronde raam in zijn slaapkamer overzag Ravesteyn de landerijen rondom zijn woning.
Achter de ramen in de voorgevel is een voor die tijd vernieuwende gecombineerde woon-, eet- en werkkamer gelegen. Wanneer u tussen de gordijnen door naar binnen gluurt, ziet u hoe de verschillende functies door het plafond en de vloer zijn geaccentueerd. De zithoek is rechts gelegen achter de rondlopende stalen pui, met in het midden van het vertrek de eethoek. Bijzonder is de werkruimte van de architect geheel links – met een vast bureau, aflegblad en tekeningenkast. Boven de werkruimte zit tegen het plafond een verlaagde ‘lichthemel’ van nylonglas zodat Ravesteyn ’s avonds kon werken.
Achter het ronde raam op de eerste verdieping is de slaapkamer. Ravesteyn schreef hier zelf over “men is staande voor het raam, vanaf de straat weinig zichtbaar, terwijl de zichtbreedte voor de bewoners op ooghoogte toch voldoende is”.
Het oeuvre van Ravesteyn – dat uiteenloopt van spoorwegstations tot stoelen en van tafellampjes tot een dierentuin – fascineert vanwege de combinatie van gedegen vakmanschap met een on-Hollandse avontuurlijkheid en lichtvoetigheid.
Robijnhof. Foto: 69529 / collectie Het Utrechts Archief.
Misschien denkt u bij Rietvelds architectuur vooral aan vrijstaande huizen voor de elite, maar zijn interesse en ideologie lag grotendeels bij betaalbare meubels en betaalbare woningen. In 1954 kreeg hij de opdracht om in Tolsteeg-Hoograven betaalbare huurwoningen te realiseren. Rietveld ontwierp eengezinswoningen, portiekflats en duplexwoningen in verschillende formaten voor de Robijnhof, Tjepmahof en Rijnesteinhof met groen en speelpleintjes. De woonblokken zijn gebouwd van baksteen met platte daken. Door geribbelde betonnen randjes en de grote raampartijen doen de blokken niet massief aan. Ieder blok wordt gekenmerkt door een eigen kleurenlijn. Met sierlijke ronde trappen kunnen de huizen op de hogere verdiepingen worden bereikt.
Het Centraal Museum heeft één van die woningen, Robijnhof 13, ingericht als museumwoning. Het interieur is gerestaureerd zoals deze werd opgeleverd in 1956. De woning is de begane grond van een zogenaamde duplexwoning. Het idee was dat wanneer de huizencrisis voorbij zou zijn de duplexwoningen met elkaar verbonden konden worden, zodat één grotere woning zou ontstaan. Helaas is er nog altijd een woningtekort en is dit nooit gebeurd.
Keuken in de Robijnhof.
Tegenwoordig vinden we het heel normaal om een open keuken te hebben die in verbinding staat met de woonkamer. Rietveld wilde dit ook realiseren in zijn woningen, maar door de toen geldende hygiëneregels werd dit plan van tafel geschoven. Dus heeft de museumwoning een aparte keuken waarin nog het originele granito blad en houten keukenkastjes te zien zijn. De keuken is pastelgroen, naarmate Rietveld ouder werd ging hij steeds meer pastelkleuren gebruiken in plaatst van de primaire kleuren rood, blauw en geel.
In 1956 had men nog geen douche, maar waste men zichzelf in een lavet. In de badkamer is deze te zien. Een lavet is typisch iets voor de Nederlandse sociale woningbouw van de jaren ’50 en ’60. Het is een verhoogde grote, diepe wasbak die als klein badje diende, maar ook gebruikt kon worden als simpele wasmachine. Vroeger konden bewoners een motortje huren die het water in de lavet ronddraaide zodat ze textiel konden wassen. Er waren nog geen drogers, dus de was moest worden opgehangen om te drogen. Rietveld had een hekel aan het aanzicht van drogende was. Daarom heeft hij de woningen speciale droogruimtes gegeven met betonnen lamellen zodat het wasgoed niet zichtbaar was vanaf straat. Verder is de museumwoning ingericht met enkele meubels van de Utrechtse Pastoe-fabriek, slechts 600 meter verderop.
Lavet in de badruimte. Foto: 69525 / collectie Het Utrechts Archief.
Aram Deknatel, Sean Huizinga, Veerle Leijnse, Jop van der Mheen, Frank Stoffels.
De auteurs raadpleegden onder meer deze bronnen:
Rietveld-Schröderhuis
- Diverse nummers van het tijdschrift De Stijl, op DBNL:
- rietveldschroderhuis.nl
Erasmuslaan 9
Meischke, R., & Zantkuijl, H. J. Huizen in Nederland / Deel 4: Utrecht, Noord-Brabant en de oostelijke provincies, 2010
- Boer, Arjen den, “Erasmuslaan: ‘bevrijd wonen’ met Gerrit Rietveld”, DUIC
Woonhuis architect Sybold van Ravesteyn
- Rouw, Kees. Architect Sybold van Ravesteyn. Bewerkt door Els Brinkman, 2014.
- Smit, Niek. “Utrecht, Prins Hendriklaan 112”. In Huizen in Nederland: de negentiende en twintigste eeuw, bewerkt door Coert Peter Krabbe, 2018.
Robijnhof 13
- Boer, Arjen den, ‘Robijnhof: wonen als dagelijks feest’. DUIC
- Edens, Catja, (red.) Rietvelds Robijnhof. De geschiedenis van een moderne Utrechtse buurt, 2014.